Ik vertrek wat eerder dan gewoonlijk en probeer zo de hitte een beetje voor te blijven. De bestemming voor vandaag, mijn laatste in Maleisië, is een klein dorpje dat ongeveer 50 km voor de grens met Thailand ligt. Het is korte route van 160 km en dat geeft me de gelegenheid om, voor ik het eiland Penang verlaat, even een strandje te bezoeken want ik heb de kust nog niet gezien.
Daar aangekomen blijken enkele schoolklassen hetzelfde idee te hebben gehad, dus het is er lekker druk. Het water is bruin en er liggen veel vissersbootjes. Blijkbaar is de kust hier niet geschikt voor zwemtoerisme, ook de jongeren hangen er alleen wat rond. Na enkele gesprekjes en foto’s met de schooljongens vertrek ik weer.
Het eerste gedeelte van mijn route neem ik de autoweg zodat de kans om in een verkeersopstopping in de stad vast te staan het kleinst is. Eenmaal goed onderweg neem ik weer de lokale wegen en dat bevalt beter. Ik geniet van het tropische landschap dat steeds meer over gaat in rijstvelden.
Onderweg kom ik erg veel restaurantjes tegen, het lijkt wel of iedereen hier buiten de deur eet. Gerechten als rijst, noedels, vis, kip en groenten staan in rechauds klaar en bij het afrekenen moet je even vertellen (of aanwijzen) wat je gehad hebt.
Midden tussen de wijdse rijstvelden ligt mijn overnachtingsplekje: een bamboehutje op het terrein van een aardige familie. De eigenaar is zelf motorrijder en heeft al veel reizen naar exotische bestemmingen gemaakt. Ik ben de enige gast en in plaats van dat hij mijn inbegrepen ontbijt maakt, neemt hij me ‘s-morgens mee met de scooter om een paar honderd meter verderop te ontbijten. Het is weer zo’n typisch restaurantje langs de weg waar we samen met een aantal rijstboeren van een warm ‘ontbijt’ genieten. Op mijn vraag of ze altijd zo uitgebreid eten met ontbijt vertelt hij me dat de boeren de hele dag hard moeten werken en soms een lunch overslaan. Ah! Dat herken ik. De lunch overslaan dan hè. 😉
Dit bericht is geplaatst in Azie, Malaysia